Utrecht wereldstad
Toen 900 jaar geleden de singel om de nieuwe stad werd gegraven, was Utrecht alles behalve een gezapig oord. Het was er juist vaak een drukte van belang. Zo meerden regelmatig zwaarbeladen schepen af met wijn, graan, aardewerk, glas en bouwmaterialen uit het Duitse Rijnland. Uit meer noordelijke landen als Denemarken en Noorwegen arriveerden schepen met zout, huiden, bont, smeer en pek. En dan waren er nog scheepsladingen vol Noordzeevis als haring en zalm, die veelal gretig aftrek vonden bij Duitse afnemers. Dat die handel voor de Utrechters van groot belang was, blijkt wel uit het feit dat gelijk met het stadsrecht van 2 juni 1122 deze buitenlandse handelaren goed beschermd werden tegen al te overijverige tollenaars of ander kwaadwillend volk.
Juist dat internationale karakter maakte Utrecht bijzonder. Wie langs de geurende schepen liep of dwaalde door de handelswijk bij de Buurkerk, zal zich verbaasd hebben over de verschillende talen en dialecten die er te horen waren. De Utrechters zelf spraken een vorm van het Middelnederlands. Veel van de buitenlandse handelaren – in de loop van de 12de eeuw kwamen er ook nog Engelse en Vlaamse kooplieden bij – zullen echter maar moeilijk te verstaan zijn geweest. Misschien werd er in geval van nood overgegaan op het Latijn, al was dat vooral de taal van de kerk. Zeker zullen er tolken zijn geweest die ervoor zorgden dat de ene handelaar de andere goed begreep. Al zal een slimme handelaar zich ook zelf verdiept hebben in de taal van zijn mogelijke zakenpartner. Utrecht was kortom vanaf het begin al een echte wereldstad.
Foto: Utrechts Archief